Limburgse Rechtsgeschiedenis

Staatsbezet Overkwartier

Ovkw3Tijdens de Spaanse Successieoorlog werd Spaans Gelre in de periode september 1702- december 1703 door de Republiek der Verenigde Nederlanden en door Pruisen bezet. Hoewel beide mogendheden de Oostenrijkse aanspraken op de Zuidelijke Nederlanden ondersteunden, waren zij niet genegen het gebied onmiddellijk na de verovering aan de Oostenrijkse pretendent aartshertog Karel III, de latere keizer Karel VI, af te staan.

Op grond van de verovering van Roermond en Venlo in oktober 1702 claimden de Staten-Generaal de soevereiniteit iure occupationis in het Overkwartier.

Op grond van de verovering van Geldern in december 1703 claimde Pruisen vergelijkbare rechten in Voogdij en Nederambt van Geldern. Vanaf begin 1704 kan men feitelijk een Staatse en een Pruisische zone in het Overkwartier onderscheiden.

De Staten-Generaal oefende op de linker-Maasoever gezag uit in het land en ambt van Kessel en in de vrije heerlijkheden Meijel, Weert, Wessem en Nederweert. Rechts van de Maas behoorden, naast de vestingen Roermond, Stevensweert en Venlo, het ambt van Montfort, de dorpen Elmpt, Brempt, Over- en Nederkruchten en Wegberg in het ambt Erkelenz, alsmede de vrije heerlijkheden Dalenbroek, Obbicht en Papenhoven tot hun territorium. Ook Kessenich, Hunsel en Thorn bevonden zich binnen hun invloedssfeer.

Pruisen bestuurde stad en ambt Geldern, het ambt Krieckenbeck, Erkelenz, Middelaar, Afferden, Well, Arcen, Velden en Lomm, Rayen en Klein-Kevelaer, alsmede de vrije heerlijkheden Hamb en Hörstgen-Frohnenbruch.

In deze gebiedsverdeling kwam verandering ten gevolge van de Vrede van Utrecht (11 april 1713), toen delen van het Staats-bezette territorium werden overgedragen aan Pruisen. Uit de samenvoeging van dit voormalig staats-bezette territorium met het sinds 1704 door Pruisen bezette territorium ontstond toen Pruisisch Opper-Gelre. Erkelenz werd bij deze gelegenheid door Pruisen ontruimd en door Gulik ingelijfd.

Ter uitvoering van het Barrièretractaat van Antwerpen (15 nov. 1715) behielden de Staten-Generaal het grootste deel van het resterende bezette gebied (Staats-Opper-Gelre), waarna zij het restant in maart 1716 ontruimden ten behoeve van Karel VI (Oostenrijks Opper-Gelre).

Bestuur

Het Staatsbezette Overkwartier werd als garantie voor de financiële vorderingen van de Republiek ten laste van de erfenis van Karel II “provisioneel” als generaliteitsland bestuurd. Als voornaamste kenmerk van dergelijke generaliteitslanden geldt, dat zij niet als zichzelf vertegenwoordigende, soevereine gebiedsdelen werden aangemerkt, maar dat zij in opdracht van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden door de Raad van State werden bestuurd. Dit had tot gevolg, dat de bevoegdheden van de Soevereine Raad te Roermond en van de Staten van het Overkwartier werden ingeperkt. Het Hof van Gelre verloor voor de duur van de bezetting zijn bestuurlijke bevoegdheden en de Staten van het Overkwartier verloren hun medezeggenschap op het gebied van bede en subsidie, hetgeen er toe leidde, dat zij gedurende de Staatse bezetting vanaf 1706 niet meer bijeenkwamen.

Wetgeving

De wetgevende macht berustte in de periode van de Staatse bezetting bij de Staten-Generaal en bij de Raad van State. Verordeningen van de Soevereine Raad waren in deze periode een hoge uitzondering. Zie: Digitale Plakkatenlijst

Literatuur

A.M.J.A. Berkvens, Plakkatenlijst Overkwartier 1665-1794, dl. II, Staats-bezet en Oostenrijks Overkwartier, Nijmegen 1992, blz. 1-18