Limburgse Rechtsgeschiedenis

Pruisisch Opper Gelre

Ovkw3Territorium

Tijdens de Spaanse Successie-oorlog bezette Pruisen een groot deel van het Overkwartier. Na de verovering van Geldern in 1703 claimden zij overheidsgezag in de Voogdij en het Nederambt van Geldern, als uitvloeisel van de volkenrechtelijke opvatting, dat met de verovering van een stad ook het daarvan afhangende platteland in handen van de nieuwe machthebbers overging. Daarnaast hielden zij ook andere rechts van de Maas gelegen delen van het Overkwartier, waaronder Erkelenz en Viersen, bezet.

Bij de Vrede van Utrecht (1713) werd tussen de mogendheden overeenstemming bereikt over een permanente gebiedsafstand aan Pruisen en de vorming van Pruisisch Opper-Gelre. Pruisen behield — met uitzondering van Erkelenz — het reeds bezette territorium en verwierf daarnaast delen van het door de Republiek der Verenigde Nederlanden bezette gebied links van de Maas, met name het Land van Kessel.

Pruisisch Opper-Gelre omvatte sindsdien: de steden Geldern, Straelen en Wachtendonk, de ambten Geldern, Straelen, Wachtendonk, Krickenbeck — met inbegrip van Viersen — en het land van Kessel; alsmede de heerlijkheden Afferden, Arcen-Velden-Lomm, Walbeck-Twisteden, Raay en Klein-Kevelaer, Well, Bergen en Middelaar.

Bestuur en Rechtspraak

Pruisisch bezet Overkwartier 1704-1713

Na de capitulatie van Geldern op 17 december 1703 werd het bestuur in het door Pruisen bezette gedeelte van het Overkwartier toevertrouwd aan de Kleefse regering, die deze taak door middel van commissarissen uitoefende. Deze commissarissen werden vanaf 1705 aangeduid als de Commissarissen zur Respizierung der geldernschen Affaires.

De rechtspraak werd vanaf 1704 opnieuw toevertrouwd aan het Hof van Gelre te Roermond. Een voorbehoud werd echter gemaakt ten aanzien van de grote revisie, d.w.z. de herziening van vonnissen van het Hof van Gelre zelf, omdat het uitoefenen van het recht van grote revisie werd gezien als een specifiek attribuut van de soevereiniteit. Deze taak werd voor het Pruisisch-bezette Overkwartier toevertrouwd aan speciale Revisionscommissarii, die ad hoc werden aangewezen uit de raadsheren van het Hofgericht te Kleef.

Pruisisch Opper-Gelre 1713-1797

Na de Vrede van Utrecht werd de scheiding tussen bestuur en rechtspraak tegen de zin van de Standen van Pruisisch Opper-Gelre bestendigd. Het bestuur werd toevertrouwd aan de zgn. Interimcommissie (1713-1716), nadien aan een college van Economie-raden en in 1722 aan de Geldernsche Kriegs- und Domänenkommission, in de wandeling aangeduid als Commissio regia. Deze commissie was bevoegd ten aanzien van alle “Hoheits-, Polizei-, Militär-, Schatzungs- und Finanzsachen”.

De “Administration der Justiz- und Parteisachen und Respizierung der Lehnsachen” werd toevertrouwd aan het Justiz-Collegium, waarvan de leden op 21 februari 1714 te Geldern werden geïnstalleerd.

De aldus bestendigde scheiding tussen bestuur en rechtspraak was volgens de Standen van Pruisisch Opper-Gelre in strijd met de bepalingen van de Vrede van Utrecht, die zij opvatten als een garantie voor het voorbestaan van de oude bestuurlijke en rechterlijke organisatie. De afbakening van wederzijdse bevoegdheden werd geregeld door middel van het reglement van 12 december 1721 (Reglement wegen Determinirung der Function zwischen Seiner königlichen Majestäts Commission und Justitz Collegio zu Geldern).

In 1765 werd de Commisio regia vervangen door de Geldern-mörsische Kriegs- und Domänenkammer. Volgens de Standen van Pruisisch Opper-Gelre was de oprichting van een gezamenlijk bestuurscollege voor Geldern en Meurs in strijd met de Gelderse privileges. Hun protesten resulteerden in 1770 in de oprichting van het zgn. Landesadministrationskollegium, bestaande uit vertegenwoordigers van de Standen en koninklijke commissarissen. Dientengevolge nam de invloed van de Standen op het bestuur in het vierde kwart van de achhtiende eeuw in Pruisisch Opper-Gelder sterk toe, waar in Oostenrijks en Staats Opper-Gelre van reële invloed der standen in deze periode nauwelijks (Oostenrijks Gelre) of geheel geen (Staats Opper-Gelre) sprake meer was.

Wetgeving

In de wetgeving voor Pruisisch Opper-Gelre komt de gelaagdheid van de Pruisische eenheidsstaat duidelijk tot uiting. Naast verordeningen die door het General Direktorium te Berlijn zijn uitgevaardigd voor het geheel van de Pruisische Staten, is er sprake van dergelijke verordeningen die enkel voor Pruisisch Opper-Gelre zijn uitgevaardigd. Daarnaast is er sprake van verordeningen die op provinciaal niveau zelf zijn uitgevaardigd, hetzij door het Justizhof, hetzij door de Kriegs- und Domänenkammer, of de rechtsopvolgers daarvan, hetzij door beide colleges gezamenlijk.

Verordeningen die te Berlijn zijn uitgevaardigd zijn als regel in het Duits. Dit geldt ook voor de verordeningen van de Kriegs- und Domänenkammer en van het Landes Administrationscollegium. De verordeningen van het Justizhof zijn als regels in het Nederlands. In voorkomende gevallen, werden de officiële wetsteksten in vereenvoudigde vorm aan het publiek bekend gemaakt, zo nodig in vertaling.

Voor de wetgeving zie: A.M.J.A. Berkvens, Plakkaten, Ordonnanties en Circulaires voor Pruisisch Gelre (1713-1798), Maastricht, 2012 (Werken Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap nr. 22)

Literatuur

  • Th.J. van Rensch, Het Hof van Justitie van Pruisisch Gelre, in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg (PSHAL), dl. 113, blz. 192-268
  • L.A.H. Peters, Pruisisch Gelder in de achttiende eeuw, in: PSHAL 105/106, blz. 125-204.
  • S. Frankwewitz (Hrsg.), Preußen an Peel, Maas und Niers, Kleve 2003 (Geldrisches Archiv 7)
  • A.M.J.A. Berkvens, ‘Pruisisch Opper-Gelre, 1713-1798. Een inleiding’, in: De Maasgouw 132(2013) 149-156.
  • A.M.J.A. Berkvens, ‘De Geheime Tribunalsrath Johann Koenen en de visitatie van het Justiz-Collegium in Pruisisch Gelre, 1768-1779’, in: A.M.J.A. Berkvens en Th.J. van Rensch (red.), In hoede van rechte gekeerd. Opstellen ter gelegenheid van dertig jaar Werkgroep Limburgse Rechtsgeschiedenis, Maastricht 2010 (Werken LGOG dl. 20), blz. 167-188
  • A.M.J.A. Berkvens, ‘Peter Heinrich Coninx als codificator van het burgerlijk procesrecht in Pruisisch Gelre, 1783-1786‘ in: M. Gubbels en C.J.H. Jansen (red.), Regio. Rechtshistorische opstellen aangeboden aan dr. P.P.J.L. van Peteghem, Nijmegen 2010 (Werken Gerard Noodt Instituut, nr. 53), blz. 235-266.
  • A.M.J.A. Berkvens, ‘Gerechtelijke hervormingen in Pruisisch Gelre, 1746-1787’, in: Pro Memorie 12.1 (2010), blz. 36-55.
  • A.M.J.A. Berkvens, ‘The Reform of Civil Procedure in the Rhine-Prussian Provinces: The Example of Prussian Gueldres 1713-1786’ in: C.H. van Rhee (ed.), Within a Reasonable Time: The History of Due and Undue Delay in Civil Litigation, Duncker& Humblot, Berlin (Comparative Studies in Continental and Anglo-American Legal History, vol. 28), p. 105-120.